Jan Coen Binnerts - 20-12-2023

Spuitzones en woningbouw, geen gelukkige combinatie

Recent kwam de roep van het Economisch Instituut voor de bouw (EIB) dat de woningnood gelenigd kon worden als elke gemeente er even een straatje bij zou leggen (Rapport Kleine groene woonlocaties).  Daarover valt veel te zeggen, maar ook dat het woningbouw en gebruik van bestrijdingsmiddelen weer dichter bij elkaar zou brengen. En dat is geen gelukkige combinatie, zo bevestigde de Afdeling bestuursrechtspraak maar weer eens in een uitspraak van 6 december jl. (ECLI:NL:RVS:2023:4523).

Agrarische gronden waar landbouw of fruitteelt op is toegestaan, kunnen gebruikt worden voor teelten waar gewasbeschermingsmiddelen bij komen kijken. Het gebruik daarvan is gereguleerd: er gelden (1) toelatingseisen (sommige middelen mogen niet) én (2) toepassingseisen (je mag alleen spuiten op een bepaalde manier en/of in een bepaalde dosering). Dit ter bescherming van de gebruiker van de middelen. Die eisen zijn gebaseerd op onderzoeken met het model van de European Food Safety Authority (het zg. EFSA-model), waarmee berekend wordt aan welke dosis de gebruiker bij een bepaald gebruik wordt blootgesteld.

Het perspectief van de omwonende is anders. De Afdeling heeft ooit enigszins apodictisch geoordeeld dat een afstand van 50 meter tussen de rand van het agrarisch perceel en de gronden met een woonbestemming (de tuin dus!) voldoende is om aan te nemen dat gewasbestrijdingsmiddelen in zodanig geringe mate overwaaien, dat dit een veilige situatie is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:855, r.o. 7).  Kortere afstanden zijn denkbaar, maar dan moet de gemeenteraad als planwetgever dat motiveren.

Dat vereist een milieukundig onderzoek waarin de verspreiding vanaf de agrarische locatie naar de woning wordt beoordeeld en waarin wordt gekeken naar het effect van bijvoorbeeld windhagen of andere constructies met gelijkwaardige filterende werking op de “drift” van deze middelen en de benutting van nieuwe spuittechnieken waardoor deze drift wordt afgeschermd.

Nu wil het met dergelijke locatiespecifieke onderzoeken in de praktijk maar niet lukken, en dat komt omdat daarvoor eigenlijk geen erkende methode bestaat. Pogingen om met gebruikmaking van dat EFSA-model dat onderzoek vorm te geven, zijn door de Afdeling steevast om zeep geholpen. Dat doet de Afdeling op advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (de StAB).

In de uitspraak van 6 december jl. ging het om 5 woningen die op 10 meter van een agrarisch perceel zouden worden gebouwd, met daartussen een haag. De raad achtte de situatie toelaatbaar op basis van een advies, dat met gebruikmaking van het EFSA-model was opgesteld. Uitvoerig was betoogd waarom het EFSA-model inmiddels zover was ontwikkeld, dat daar wel op zou kunnen worden gebouwd. Maar de StAB hield in een advies en een na de mondelinge behandeling gegeven vervolgadvies voet bij stuk. Onder verwijzing naar een RIVM-rapport adviseert de StAB dat het EFSA-model “nog verder moet worden ontwikkeld voor de beoordeling van de cumulatieve blootstelling en de geaggregeerde blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen”. De StAB concludeert verder dat zij ook anderszins geen wetenschappelijk standpunt heeft kunnen vinden voor de beantwoording van de vraag of het gebruik van het ESFA-model in het kader van de ruimtelijke ordening wetenschappelijk verantwoord is. De Afdeling overwoog daarom:

“Dat de gewasbeschermingsmiddelen die in de boomgaard kunnen worden gebruikt, al op veiligheid zijn beoordeeld bij de toelating tot de Europese markt, wat daar verder ook van zij, laat onverlet dat op dit moment geen wetenschappelijke informatie beschikbaar is waarmee mogelijke risico’s voor kinderen onder 1 jaar en zwangeren en door cumulatie en drift in beeld kunnen worden gebracht en op verantwoorde wijze kunnen worden meegenomen bij het bepalen van een aanvaardbare afstand. De Afdeling is van oordeel dat gelet hierop niet op verantwoorde wijze kan worden bepaald of en zo ja, in hoeverre, het gebruik van de hier gehanteerde versie van het EFSA-model leidt tot een voldoende betrouwbare inschatting van de in dit geval uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar te achten spuitvrije zone.  (…)”.

De “bewijsnood” van de raad en de initiatiefnemer wordt dus niet gelenigd, of – zo zal kun je het natuurlijk ook zien vanuit het perspectief van de gebruiker van de middelen – het zekere wordt voor het onzekere genomen. Althans in dit geval, want de Afdeling overweegt verder:

“De Afdeling is van oordeel dat in voorliggend geval, waarin een zeer korte afstand is aangehouden tussen de met het plan voorziene woonpercelen en de boomgaard, niet zonder nader wetenschappelijk onderzoek over spuitzonering op verantwoorde wijze kan worden beoordeeld of deze afstand vanuit genoemd ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar kan worden geacht".

Dat lijkt nog enige speling te houden om bij minder grote discrepanties tussen de veilig geachte afstand van 50 meter en de aanwezige afstand wel op basis van het EFSA-model de aanvaardbaarheid te kunnen beoordelen. Maar of dat ook zo bedoeld is, moeten we afwachten.

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU.