Over wormen en maden en ander (klein)vee
Voor onze eiwitbehoefte zullen we in de toekomst waarschijnlijk aangewezen zijn op iets anders dan vlees. Er vindt het nodige onderzoek plaats naar het gebruik van insecten e.d. als eiwitbron. Zo ook in Beilen, waar de buurman van het researchbedrijf echter ongevraagd maden en motten in zijn eten aantrof. Het leidde tot een uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4264, waar in essentie maar weer wordt bevestigd dat we een bestemmingsplan vrij letterlijk moeten nemen.
De zaak betrof een bedrijf dat onderzoek deed naar een bedrijfseconomisch optimale kweek van insecten in het bijzonder meelwormen en “black soldierflies”.
Het bestemmingsplan staat ter plaatse bedrijven toe tot de categorie “bedrijf tot en met categorie 2”; daarin past een bedrijf voor natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk. Een bedrijf gericht op “het fokken en houden van overige dieren-maden en wormen e.d.” is daarentegen alleen toegestaan op gronden bestemd voor een zwaardere categorie bedrijvigheid (3.2 en volgende).
Een buurman van het bedrijf ondervond overlast van maden en motten, die tot in zijn woning uitzwermden en ongevraagd op zijn bord neerstreken. Hij vroeg het college om handhaving van het bestemmingsplan, dat zijns inziens onder meer werd overtreden doordat sprake was van de productie van insecten, hetgeen zijns inziens als fokken en houden van overige dieren was aan te merken. Het bedrijf vroeg het college om een omgevingsvergunning voor de bouw van een schoorsteen ten behoeve van haar activiteiten, die zij bestempelde als speurwerk. Voor beide beslissingen was bepalend of wat er in het bedrijf gebeurde nu onder het toegelaten speurwerk viel of de niet toegelaten productie.
Het college en het bedrijf betoogden het eerste. Het speurwerk was gericht op het verbeteren van de productie, er vond dus wel enige productie (nu ja: enige? Plm 500 kg per week) plaats, maar dat was niet op commerciële schaal, en moest dus onder het speurwerk worden gerangschikt. De buurman nam een tegengesteld standpunt in.
De rechtbank en Afdeling kwamen tot het oordeel dat de buurman het bij het rechte eind had.
De Afdeling overwoog dat “ (…) het mogelijk is dat op één bedrijf meerdere categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten van toepassing zijn. In het bestemmingsplan en/of de Staat van Bedrijfsactiviteiten is geen regel opgenomen die zich ertegen verzet dat een bedrijf onder verschillende omschrijvingen valt. De omschrijvingen die hier van toepassing zijn, sluiten dit ook niet uit.” En in een dergelijk geval geldt dat, als een bedrijf valt onder meerdere categorieën, voor de beoordeling of dit bedrijf past binnen de bestemming uitgegaan moet worden van de zwaarste categorie.
Op zichzelf had het college dus geen ongelijk dat de activiteiten vielen onder speur en ontwikkelingswerk, maar zij vielen daarnaast óók onder het fokken/kweken van dieren. Dat de kweekomstandigheden nu juist het voorwerp van het onderzoek vormden, doet daar niet aan af. Dat geldt ook voor het feit dat de omvang te klein was om uit te gaan van een commercieel bedrijf gericht op productie en dat de productie ondergeschikt was aan het onderzoek zelf.
Volgens de Afdeling is niet doorslaggevend is dat er een onlosmakelijke samenhang is tussen het onderzoek en de productie en dat niet méér wordt geproduceerd dan in het kader van het onderzoek noodzakelijk is. Ook in die situatie zal namelijk beoordeeld moeten worden of de aangevraagde activiteiten van het bedrijf vallen onder het fokken en houden van dieren, iets wat maden, wormen en dergelijke ontegenzeggelijk ook zijn.
Nu zal bij het opstellen van de SBI-indeling gedacht zijn aan productiebedrijven met een veel grotere omvang dan hier en dus ook met veel grotere milieugevolgen dan dit bedrijf, wat geleid zal hebben tot de vrij “zware” indeling in categorie 3.2. Maar ook dat doet niet ter zake, omdat – zoals de Afdeling overweegt – voor de beoordeling of er sprake is van het fokken en houden van dieren in de zin van (de SBI-indeling, bijlage bij) het bestemmingsplan niet van belang is wat de daadwerkelijke milieugevolgen zijn. Letterlijk lezen dus.
Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU.