Jan Coen Binnerts - 28-09-2023

Geen omgeving zonder grond

 

De Omgevingswet is ambitieus in opzet: deze beoogt om alles wat voor het omgevingsrecht van belang is, in één wet een plaats te geven. Dan moeten natuurlijk ook alle instrumenten om grondbeleid te voeren daar een plaats krijgen, want zonder grond kun je geen omgevingsbeleid verwezenlijken. Dus verdwijnen de Onteigeningswet, Wet voorkeursrecht gemeenten en Wet inrichting landelijk gebied (Wilg, de basis voor ruilverkaveling) allemaal. Wat voor nieuws brengt de regeling van die onderwerpen in de Omgevingswet?

Algemeen

Waar inzet van deze grondbeleidsinstrumenten verbonden is aan ruimtelijke besluiten, zoals nu nog het bestemmingsplan, zijn de regels aangepast aan de nieuwe vormgeving van die instrumenten in de Omgevingswet, zoals het omgevingsplan. Niet heel spannend. Maar er zijn ook bescheiden wijzigingen te noteren.

Voorkeursrecht

De grondslagen voor vestiging van een voorkeursrecht zijn in lijn gebracht met de Omgevingswet: er wordt niet meer gesproken over een structuurvisie of bestemmingsplan maar over een programma, omgevingsvisie of omgevingsplan. Maar er is wel iets meer gebeurd. Zo zijn bijvoorbeeld de publicatie-eisen van een besluit tot vestiging van een voorkeursrecht en inwerkingtreding wat versimpeld. Bovendien is de geldingsduur van een voorkeursrecht op grondslag van een omgevingsplan teruggebracht van 10 naar 5 jaar, zij het dat het na 5 jaar nog eenmaal met 5 jaar kan worden verlengd.

Onteigening

Bij onteigening is de spade dieper de grond in gegaan. De wijze van totstandkoming van een besluit tot onteigening is geheel gewijzigd. De Kroon speelt daar geen enkele rol meer bij. Organen als de gemeenteraad of provinciale staten beslissen onder de Omgevingswet zelf tot onteigening. De rechtsbescherming daartegen is niet langer - via de huidige titeltoetsing - bij de burgerlijke rechter belegd, maar bij de bestuursrechter met hoger beroep op de Afdeling. Daarvoor is een hele nieuwe bestuursrechtelijke procedure bedacht, waarvoor de onteigenaar het initiatief moet nemen. Pas als het onteigeningsbesluit door een bestuursrechter is bekrachtigd en die uitspraak onherroepelijk is geworden, kan de eigendomsovergang plaatsvinden.
Maar de regels die van belang zijn om de hoogte van schadeloosstelling voor de onteigende partij te bepalen, zijn geheel ongewijzigd gebleven. Wel zijn alle regels in het stramien van de Omgevingswet geperst. Dat pakt m.n. voor onteigening niet handig uit, want de regels daarvoor staan nu wel op vier verschillende plaatsen in de Omgevingswet en ook nog eens in een weinig logische volgorde (H11-Onteigening, H15-Schade, H16.3-Totstandkomingsprocedure, H16.9-Bekrachtigingsprocedure).

Herverkaveling en kavelruil

De regels voor landinrichting – die dus het landelijk gebied betreffen – uit de Wilg zijn zonder grote wijzigingen overgenomen in het hoofdstuk 12 met de weinig pakkende titel “Bijzonder instrumenten voor het inrich-ten van gebieden”. Er blijven vergelijkbare mogelijkheden als nu om in het buitengebied medewerking aan herverkaveling af te dwingen. De minnelijke variant daarop heet in de Omgevingswet de kavelruil. Dat is een overeenkomst tot ruil waarbij drie of meer partijen betrokken zijn. Voor dergelijke overeenkomsten biedt de Omgevingswet een aantal faciliteiten, zoals de mogelijkheid van inschrijving in het kadaster, waardoor zo’n overeenkomst zakelijke werking kan krijgen. Die minnelijke variant kan voortaan ook worden gebruikt in stedelijk gebied. Of dat ook in een behoefte voorziet, moeten we afwachten.

Kostenverhaal

Tenslotte zou je de regels over het verhaal door de overheid van plankosten en andere kosten van openbare werken ten behoeve van bouwontwikkelingen een instrument van grondbeleid kunnen noemen. Die regels zijn ook niet fundamenteel gewijzigd, al is een aantal praktische belemmeringen in de toepassing ervan weggenomen. Maar de vraag welke kosten verhaald kunnen worden, wordt straks niet heel anders beantwoord dan nu.

Resumé

Materieel gezien wijzigt er met de inwerkingtreding van de Omgevingswet weinig aan het grondbeleidsinstrumentarium, maar materiële wijziging was ook niet het primaire doel van deze wet. Dat doel was immers het verbeteren van de vindbaarheid en onderlinge afstemming van de verschillende onderwerpen. Of dat ook gelukt is met een wet die inclusief daar voor wezenlijke uitvoeringsbesluiten duizenden pagina’s in het Staatsblad heeft ingenomen? Het voorbeeld van de vindbaarheid van de bepalingen die voor onteigening van belang zijn, illustreert dat je daar genuanceerd over kunt denken.

Deze bijdrage maakt deel uit van de blogreeks ‘Klaar voor de Omgevingswet’.