Marieke Dankbaar - 06-01-2023

Een woningvormingsvergunning, leefbaarheid en de wet silencio positivo (ECLI:NL:RVS:2022:3762)

Op 14 december 2022 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een op meerdere vlakken interessante uitspraak. Het betrof een aanvraag voor een woningsvormingsvergunning in Purmerend, welke eerst was geweigerd, terwijl ervan rechtswege een vergunning bleek te zijn verleend, maar vervolgens alsnog in de nieuwe beslissing op bezwaar werd geweigerd. Zowel ten aanzien van wet silencio positivo, als ten aanzien van het kader van de Huisvestingswet (niet alleen schaarste, maar ook leefbaarheid), bevat de uitspraak voor de praktijk relevante overwegingen.

Opschorting beslistermijn, schriftelijkheid en de wet silencio positivo

De gemeente had tijdig aan de vergunningaanvrager gevraagd of met een opschorting van de beslistermijn werd ingestemd. Vergunninghouder had instemming mondeling (tijdig) toegezegd, maar pas een dag later schriftelijk bevestigd. Vaststond daarmee dat de aanvrager van de woningsvormingsvergunning niet conform artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb voor afloop van de beslistermijn schriftelijk had ingestemd met opschorting. Het standpunt van het college dat de beslistermijn niettemin was opgeschort omdat uit de feitelijke gang van zaken volgde dat voor het verstrijken van de beslistermijn mondeling met de opschorting van die beslistermijn heeft ingestemd, volgde de Afdeling niet. De eis van schriftelijkheid is in de wet opgenomen om interpretatieverschillen ten aanzien van het al of niet instemmen met uitstel van de beslistermijn zoveel mogelijk te voorkomen. Net als de rechtbank stelde de Afdeling dan ook vast dat de beslistermijn was overschreden en de aangevraagde vergunning van rechtswege was verleend.

Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank was hoger beroep ingesteld, maar was ook alsnog tot publicatie van de van rechtswege ontstane vergunning overgegaan. In de daaropvolgende bezwaarschriftprocedure werd de van rechtswege verleende vergunning alsnog herroepen en werd de woningvormingsvergunning alsnog geweigerd. Deze nieuwe beslissing op bezwaar liep vervolgens mee in het hoger beroep.

Weigering woningvormingsvergunning op grond van leefbaarheidsoverwegingen

Zo kwam het dat de Afdeling zich ook boog over de Purmerendse Huisvestingsverordening en het daarop gebaseerde beleid. De Afdeling overwoog dat ingevolge artikel 3.3.1.b van de Huisvestingsverordening Purmerend 2018 het college bij de beslissing tot het al dan niet verlenen van een woningvormingsvergunning het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad afweegt tegen het met de woningvorming gediende belang. Onder het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad wordt, naast schaarste, ook de invloed van een woningomzetting op een geordend woon- en leefmilieu en de leefbaarheid in de omgeving van de woonruimte geschaard. Als vergunningverlening daarop een onaanvaardbare inbreuk maakt, kan de vergunning worden geweigerd.

Het college had een leefbaarheidstoets uitgevoerd zoals beschreven in de Beleidsregels Huisvestingsverordening Purmerend. Daaruit bleek dat de leefbaarheid in de wijk in enquêtes gemiddeld scoort vergeleken met andere wijken in Purmerend. In dezelfde straat was nog één woning omgevormd naar twee woonruimtes en in een andere straat in dezelfde wijk was ook een woning omgevormd. Er was dus sprake van clustering. De woningen in de wijk zijn woningen uit de jaren zeventig die gehorig zijn, waardoor het college vreest voor geluidsoverlast als de woning zou worden omgevormd. Om een inschatting te kunnen maken van de parkeerdruk had het college daar onderzoek naar laten verrichten. De conclusie was dat de bezettingsgraad van parkeerplaatsen in de wijk hoog is. Het college stelde zich op het standpunt dat de parkeerdruk in de buurt al zo hoog is dat de extra parkeerbehoefte die voortvloeit uit de omzetting van de woning niet op te lossen zou zijn op de openbare weg zonder dat de parkeerdruk daarmee onaanvaardbaar toe zou nemen. Vanwege de clustering, de vrees voor geluidsoverlast en de hoge parkeerdruk was het college van oordeel dat verlening van de vergunning een onaanvaardbare inbreuk zou maken op de leefbaarheid.

De Afdeling volgde het college in dit standpunt en oordeelde aldus dat de woningvormingsvergunning terecht, op grond van de leefbaarheidsoverwegingen, was geweigerd.

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU.