Marieke Dankbaar - 20-04-2021

Het procesbesluit: revisited?

Een jaar geleden, om precies te zijn op 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1104), drukte de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bestuursorganen en hun gemachtigden nog eens met de neus op de feiten: het ontbreken van een tijdig en juist genomen procesbesluit leidt in bestuursrechtelijke procedures (en dus ook in incidenteel hoger beroep) onherroepelijk tot ontvankelijkheidsproblemen. De Afdeling overwoog:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet voor een rechtsgeldig besluit van het college tot het instellen van hoger beroep de instemming van het voltallige college vereist, tenzij het college een of meer van zijn leden op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet daartoe heeft gemachtigd. Vaststaat dat het college bij het besluit van 26 november 2019 de indiening van het incidenteel-hogerberoepschrift heeft bekrachtigd en dat er tot die datum geen besluit van het college was tot het instellen van incidenteel hoger beroep. De bekrachtiging na het verstrijken van de termijn maakt niet dat het incidenteel hoger beroep alsnog rechtsgeldig is. Voor zover het college erop heeft gewezen dat de situatie in de hierboven genoemde uitspraak niet overeenkomt met de situatie in deze zaak, heeft het college die stelling niet onderbouwd. In de omstandigheid dat het in die zaak om een hoger beroep ging en in dit geval om een incidenteel hoger beroep ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.

De uitspraak leidde tot heel wat waarschuwende blogjes en dat was volkomen terecht.

Tot nu!
Op 17 maart 2021 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak in een uitspraak (over een gemeenschappelijke Regeling) ineens een stuk milder (ECLI:NL:RVS:2021:567), en daar hoorden we dan weer niet zoveel over.
De Afdeling oordeelde:

Gelet op de onder 4.2 vermelde regelingen, is voor het instellen van hoger beroep een rechtsgeldig besluit daartoe van het dagelijks bestuur vereist, tenzij het dagelijks bestuur de bevoegdheid tot het instellen van hoger beroep heeft gemandateerd. Dat mandaat kan weer worden ondergemandateerd. Ter zitting is desgevraagd bevestigd dat het dagelijks bestuur geen schriftelijk besluit heeft genomen tot het instellen van het hoger beroep. Anders dan uit de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1104, volgt, leidt het ontbreken van een binnen de beroepstermijn genomen procesbesluit niet per definitie tot niet-ontvankelijkverklaring van het ingestelde beroep. Van belang is dat in de procedure komt vast te staan dat het bestuursorgaan instemt met het instellen van het hoger beroep. Een procesbesluit kan daarmee ook na het verstrijken van de hogerberoepstermijn worden overgelegd. Het dagelijks bestuur is op grond hiervan in de gelegenheid gesteld alsnog een rechtsgeldig procesbesluit over te leggen.

Het lijkt er dus op, dat als in de procedure maar komt vast te staan dat het bestuursorgaan instemt met het (incidenteel) hoger beroep, een procesbesluit ook nog na het verstrijken van de beroepstermijn kan worden overgelegd of vervolmaakt. Een hele opluchting voor menig gemachtigde en menig ambtenaar.

Dit betekent natuurlijk niet dat bestuursorganen geen procesbesluiten meer hoeven te nemen, of slordig kunnen zijn met het duiden van hun identiteit als appellant, of hun mandaatregelingen niet meer hoeven bij te houden…

Het betekent wel dat ongelukkige vergissingen of missende handtekeningen, bijvoorbeeld tijdens een reces, niet meer tot paniek hoeven te leiden en dat terecht ingestelde (incidenteel) hoger beroepschriften geen beschaamd einde hoeven te vinden in een harde niet-ontvankelijkheid.

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU.