Esther Dubach - 27-01-2023

Verjaring en onrechtmatige daad

De Hoge Raad heeft een vervolg gegeven aan het roemruchte arrest ‘gemeente Heusden’ (24-2-2017, ECLI:NL:HR:2017:309). In zijn arrest van 20 januari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:62) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen aanleiding is om van dat arrest terug te komen. De Hoge Raad gaat dieper in op de reikwijdte van de (vordering uit) onrechtmatige daad én oordeelt over de vraag of er sprake is van onaanvaardbare verrijking als gevolg van de schadevergoeding in natura.

De casus van het arrest van 20 januari 2023 (hierna: “het vakantiepark-arrest”) speelde zich af op een vakantiepark waar de eigenaren van twee naburige percelen steggelden over de erfgrens. Vast stond dat de feitelijke erfgrens en de kadastrale erfgrens al minimaal 20 jaar van elkaar afweken.

In het gemeente Heusden-arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat schadevergoeding na eigendomsverlies tot de mogelijkheden behoort als de occupant de grond in bezit nam, wetende dat de grond aan een ander toebehoort. Het gebruik van dit woord, in plaats van de veel gebruikte uitdrukking ‘weten of behoren te weten dat’ riep bij eisers kennelijk de vraag op of de Hoge Raad in het gemeente Heusden-arrest een onderscheid had beoogd aan te brengen tussen de begrippen ‘te goeder trouw’, ‘te kwader trouw’ en ‘niet te goeder trouw’. De Hoge Raad laat zich hierover in het vakantiepark-arrest niet uit, omdat hij het oordeel van het Hof in stand laat dat er in dit geval sprake was van ‘kwade trouw’. Of de vordering uit onrechtmatige daad ook mogelijk is na eigendomsverlies wanneer iemand niet bezitter ‘te kwader trouw’ maar slechts bezitter ‘niet te goeder trouw’ was, blijft dus ongewis.

Het Hof had geoordeeld dat eisers een onrechtmatige daad hadden gepleegd door de grond in bezit te nemen. Ook tegen dit onrechtmatigheidsoordeel klaagden eisers. Zij stelden dat de voormalige eigenaar van het buurperceel had ingestemd met het planten van de coniferenhaag en dat daarmee het onrechtmatige karakter van de handelswijze van eisers was komen te vervallen. Die klacht faalt. De voormalige eigenaar van het buurperceel was, anders dan eisers, niet op de hoogte van de loop van de kadastrale grens. Het enkele feit dat hij instemde met het planten van coniferenhaag houdt niet in dat hij heeft ingestemd met een wijziging in de bestaande goederenrechtelijke situatie of dat er een vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten. Eisers hebben dus onrechtmatig gehandeld.

Misschien wel belangrijker is de vraag of verweerder met de ontvangst van de schadevergoeding in natura onaanvaardbaar is verrijkt (de Hoge Raad gebruikt niet het woord ‘ongerechtvaardigd’). Hij verkrijgt immers niet alleen de eigendom, maar ook het bezit en het genot van de strook grond. Ook deze klacht faalt. De schadevergoeding in natura moet ertoe leiden dat verweerder in een toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als er geen onrechtmatige daad had plaatsgevonden (de onrechtmatige inbezitneming). Dit houdt in dat niet alleen de eigendom maar ook het bezit en het genot daarvan onderdeel uitmaken.

De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zeer informatief is de conclusie van procureur-generaal E.B. Rank-Berenschot (1-7-2022, ECLI:NL:PHR:2022:655). Zij besteedt onder meer aandacht aan het onderscheid tussen de begrippen ‘goede trouw’, ‘kwade trouw’ en ‘niet te goeder trouw’ en de onderlinge rangorde. Ook legt zij helder uit waarom volgens haar een eigendomsrecht zonder revindicatie niet bestaanbaar is en waarom de toegewezen schadevergoeding leidt tot niet alleen de eigendom maar ook het bezit en het genot ervan.