Verduurzamen met warmtepompen: niet altijd vergunningvrij

Even opletten geblazen voor de huiseigenaren die denken dat zij zonder (bureaucratische) rompslomp hun huis kunnen verduurzamen. Het plaatsen van warmtepompen is namelijk niet zonder meer vergunningvrij. Warmtepompen kunnen daarnaast kennelijk veel geluid genereren, en dat kan voor de buren een reden zijn een handhavingsverzoek in te dienen. Zo blijkt uit een uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1933).

In de zaak had een huiseigenaar in Amsterdam twee warmtepompinstallaties aan de achtergevel geplaatst. Eén op het balkon, en één aan de muur ter hoogte van de zolderverdieping. Na een handhavingsverzoek heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. De last hield in de installaties van de achtergevel te verwijderen en verwijderd te houden.

De warmtepompen zijn namelijk zonder omgevingsvergunning gebouwd (zoals bedoeld in art. 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo). Daarnaast zijn de pompen volgens het college in strijd met het bestemmingsplan, want de pompen bevinden zich op grond met een bestemming die geen nieuwe bouwwerken toelaat. Er was dus ook een vergunning nodig voor afwijken van het bestemmingsplan (zoals bedoeld in art. 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo).  

Partijen en de rechtbank zijn eensgezind in hun opvatting dat in beginsel een vergunning voor bouwen en afwijking van het bestemmingsplan nodig was. Maar volgens de huiseigenaar is er in dit geval geen sprake van een overtreding. De warmtepompen zouden namelijk vergunningvrij zijn op grond van het Bor.

De huiseigenaar stelt dat de warmtepompen slechts 830 mm hoog zijn, 950 mm breed en 330 mm diep. Hiermee voldoen de installaties aan de afmetingen in artikel 2, onder 21, van bijlage II bij het Bor. Dat artikellid regelt dat in sommige gevallen geen omgevingsvergunning nodig is voor bouwwerken die niet hoger zijn dan 1 meter.

De Afdeling oordeelt dat die 1 meter niet slaat op de hoogte van het bouwwerk vanaf de onderkant tot de bovenkant, maar dat het gaat om de hoogte waarop het bouwwerk is geplaatst. Uit artikel 1, tweede lid, van bijlage II bij het Bor volgt namelijk dat de hoogte moet worden gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein. Dat terrein is de als natuurlijk aan te merken terreinhoogte, oftewel: de grond. Nu de pompen op het balkon en aan de zolder bevestigd zijn, voldoen de installaties niet aan de voorwaarden onder 21 van artikel 2. Immers bevinden de pompen zich niet binnen 1 meter vanaf de grond.

De huiseigenaar stelt daarnaast dat de pomp op het balkon voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, onder 3, van bijlage II bij het Bor. Dat artikellid regelt voor sommige gevallen een uitzonderingsplicht voor bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan.

De Afdeling overweegt dat de pompen bouwwerken zijn die op het balkon worden geplaatst en niet als uitbreiding van het balkon functioneren, voor zover het balkon al als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt. De warmtepompinstallaties zijn dus niet omgevingsvergunningvrij en het college was bevoegd handhavend op te treden.  

Handhavend optreden werd ook evenredig geacht – daarbij vooropgesteld dat de warmtepompen zijn aangebracht zonder de vereiste vergunningen. Dat de pompen het belang van duurzame energievoorziening dienen en dat dit belang ook door de gemeente wordt nagestreefd, maakt handhavend optreden niet onevenredig. Dat de buur geen overlast meer heeft door een nieuw geplaatst geluidsscherm, doet er evenmin toe.

De huiseigenaar, een professionele partij in het vastgoed, hoeft toch niet terug het gas op. Die heeft namelijk één van de warmtepompen naar de achtergevel op de begane grond verplaatst, en de ander naar het dakterras van de zolderverdieping. Die eerste is nu vergunningsvrij (op grond van artikel 2, onder 21, bijlage II bij het Bor).

De tweede (de pomp op het dak) is niet vergunningvrij geworden, en volgens het college is wat die pomp betreft evenmin aan de last voldaan, nu deze pomp niet is verwijderd. De Afdeling oordeelt dat de warmtepomp van de achtergevel is verwijderd en dat deze geheel losstaat van die gevel. Hiermee is aan de last voldaan. Het college is dus niet bevoegd over te gaan tot invordering van de dwangsom.

De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het door de huiseigenaar ingestelde beroep tegen het invorderingsbesluit gegrond wordt verklaard. De uitspraak laat zien dat bij handhavend optreden ‘verduurzamen’ geen relevante omstandigheid is. Toch doen? Controleer dan goed of dat mag.

Emma Verhulp

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU.