23-01-2017

Het contract loopt af, maar wie betaalt de studiekosten?

Tegenwoordig volgt bijna iedere werknemer wel een opleiding, cursus of training. De kosten daarvoor worden vaak door de werkgever vergoed. Maar wat als een werknemer na (of gedurende) zo’n opleiding vertrekt; blijft de werkgever dan met die kosten ‘zitten’?

In principe niet als partijen een zogenoemd studiekostenbeding zijn overeengekomen. Zo’n beding houdt in dat de werknemer, bij een einde van de arbeidsovereenkomst op diens initiatief of op initiatief van de werkgever vanwege aan de werknemer te wijten omstandigheden, de studiekosten (bijvoorbeeld opleidingskosten, salaris, reiskosten en/of kosten voor eventuele hotelovernachtingen) aan de werkgever dient terug te betalen.

Een werkgever zal op een dergelijk beding echter niet altijd een beroep kunnen doen. De jurisprudentie loopt op dit punt uiteen omdat rechters claims beoordelen aan de hand van open normen, zoals het goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) en de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW). Het is daardoor vooraf lastig te voorspellen of een studiekostenbeding in een procedure stand zal houden.

Recent heeft de kantonrechter Amsterdam zich in kort geding weer over de kwestie gebogen (Kantonrechter Amsterdam 4 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:65). In die zaak ging het om een assistent makelaar die eerst tijdens haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een aantal cursussen had gevolgd en vervolgens gedurende haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een makelaarsopleiding was begonnen. Kort na aanvang van die opleiding had de werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd, waarna de werkgever – met verwijzing naar het studiekostenbeding – de gemaakte studiekosten met het nog te betalen salaris had verrekend. Het was de vraag of de werkgever wel een beroep op het studiekostenbeding kon doen.

Bij die beoordeling dient volgens de kantonrechter een onderscheid te worden gemaakt tussen het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde en die in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In het eerste geval is de last die het beding voor de werknemer meebrengt een stuk zwaarder waardoor van een goed werkgever meer mag worden verwacht. Zo meent de kantonrechter dat een werkgever de werknemer voorafgaand aan de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nadrukkelijk op het studiekostenbeding moet wijzen. Daarnaast dient de werkgever de werknemer er bij het aangaan van de studiekosten nogmaals aan te herinneren dat het volgen van een opleiding op korte termijn een terugbetalingsverplichting met zich kan brengen. Tijdens dat gesprek moeten de precieze kosten van de opleiding worden besproken zodat het de werknemer duidelijk is welk financieel risico wordt genomen. Het ligt volgens de kantonrechter voor de hand dat in dat geval ook de kansen op voortzetting van de arbeidsovereenkomst aan de orde zullen komen.

De werkgever in kwestie had aan deze vereisten niet voldaan. Zo was het volgens de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat de werkgever met de assistent makelaar over de studiekosten had gesproken, noch dat de assistent makelaar op de consequenties daarvan was gewezen. De werkgever mocht de studiekosten, gemaakt tijdens de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, daarom niet bij de werknemer in rekening brengen.

Dat ligt anders voor de kosten voor de ten tijde van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gevolgde opleiding. De kantonrechter oordeelt dat de verplichtingen van een goed werkgever in het kader van de studiekosten in die situatie minder ver reiken. Zo was het feit dat de werkgever en de assistent makelaar voorafgaand aan de opleiding over het volgen daarvan hadden gesproken, de assistent makelaar de opleiding zelf had gewenst en de arbeidsovereenkomst door haar was beëindigd op het moment dat de opleiding nog nauwelijks was aangevangen, volgens de kantonrechter voldoende voor het oordeel dat de werkgever de kosten voor die opleiding wel bij de werknemer in rekening mocht brengen.

Uit deze uitspraak zou kunnen worden geconcludeerd dat een beroep op een studiekostenbeding in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd sneller wordt gehonoreerd. Zoals gezegd loopt de jurisprudentie op dit punt echter uiteen. Het is dus niet gezegd dat een andere rechter tot hetzelfde oordeel zou (zijn) (ge)komen, maar het is hoe dan ook verstandig bij het aangaan van een studiekostenbeding de nodige zorgvuldigheid te betrachten. Het advies is om een werknemer vooraf zoveel mogelijk inzicht te geven in de studiekosten en de werknemer daar expliciet (schriftelijk) mee in te laten stemmen. Daarnaast is ook de wijze waarop het studiekostenbeding is geformuleerd van belang. Zo zal een beding waarin de terugbetalingsverplichting van de werknemer trapsgewijs vermindert naarmate het dienstverband voortduurt, sneller worden aanvaard. Voorts zou kunnen worden afgesproken dat – indien de werkgever geen beroep op het studiekostenbeding kan of wil doen – studiekosten die gericht zijn op inzetbaarheid buiten de organisatie verrekend zullen worden met de mogelijk verschuldigde transitievergoeding.