17-02-2021

Een omgevingsvergunningplicht voor het kappen van bomen? Vergeet het bestemmingsplan niet!

Voor het kappen van een of meer bomen kan vereist zijn dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Kappen kan namelijk vergunningplichtig zijn op grond van de APV of de Bomenverordening van een gemeente. Een vergunningplicht voor het rooien van bomen kan daarnaast ook volgen uit het bestemmingsplan dat van toepassing is. Dit komt in de praktijk geregeld voor. Wanneer zowel de gemeentelijke verordening als het bestemmingsplan een vergunningplicht voorschrijft, zal degene die van plan is bomen te kappen op beide grondslagen een omgevingsvergunning moeten aanvragen. Dit wordt geïllustreerd door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:159).

In deze uitspraak is door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (“het college”) een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 58 bomen bij een hotel. De vergunning is aangevraagd omdat in art. 4.11 Algemene Plaatselijke Verordening Wassenaar 2014 een vergunningplicht is opgenomen voor het vellen van houtopstanden. De omgevingsvergunning is aldus verleend voor de activiteit ‘kappen’ als bedoeld in art. 2.2 lid 1 aanhef en onder g Wabo. In hoger beroep ligt de vraag voor of daarnaast niet ook een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit ‘aanleggen’ als bedoeld in art. 2.1 lid 1 aanhef en onder b Wabo, aangezien ook in het vigerende bestemmingsplan een vergunningplicht is opgenomen voor het kappen van bomen.

De Afdeling constateert dat het kappen van de bomen in dit geval zowel een aanlegactiviteit (als bedoeld in art. 2.1 lid 1 aanhef en onder b Wabo) is als een kapactiviteit (als bedoeld in art. 2.2 lid 1 aanhef en onder g Wabo). Deze activiteiten moeten naar oordeel van de Afdeling worden aangemerkt als ‘onlosmakelijke activiteiten’ (art. 2.7 juncto art. 1.1 Wabo). Dat wil zeggen dat sprake is van feitelijke werkzaamheden die onder meerdere vergunningscategorieën uit artt. 2.1 en 2.2 Wabo vallen, en die niet los van elkaar kunnen plaatsvinden en niet fysiek van elkaar zijn te onderscheiden (zie in dat verband ABRvS 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3388, r.o. 5.1). Dat de Afdeling oordeelt dat tussen de kapactiviteit en de aanlegactiviteit in de zin van het kappen van bomen onlosmakelijke samenhang bestaat verbaast dan ook niet. Het kappen van bomen op beide grondslagen kan niet los van elkaar plaatsvinden en is niet fysiek van elkaar te onderscheiden; een boom kan immers maar één keer worden gekapt.

In het geval van onlosmakelijke activiteiten moet een vergunningaanvraag op al die activiteiten betrekking hebben, zo volgt uit art. 2.7 lid 1 Wabo. De activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ als bedoeld in art. 2.1 lid 1 aanhef en onder c Wabo is overigens uitgezonderd van deze verplichting (art. 2.7 lid 1 tweede volzin Wabo, zie in dat verband ook ABRvS 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:157, r.o. 4.1). Indien in een vergunningaanvraag ten onrechte niet alle onlosmakelijke activiteiten zijn opgenomen dan moet het bevoegd gezag – veelal het college van burgemeester en wethouders – de aanvrager in de gelegenheid stellen de aanvraag op dit punt aan te vullen (zie in dat verband ook ABRvS 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3012, r.o. 5.2). Doet de aanvrager dat niet, of niet tijdig, dan kan het bevoegd gezag besluiten de vergunningaanvraag buiten behandeling te laten op grond van art. 4:5 lid 1 Awb.

In de uitspraak over de Wassenaarse bomen heeft de initiatiefnemer alleen een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘kappen’, en niet ook voor de activiteit ‘aanleggen’. In plaats van (direct) over te gaan tot vergunningverlening, had het college de initiatiefnemer op grond van art. 2.7 lid 1 Wabo in de gelegenheid moeten stellen om zijn aanvraag aan te vullen zodat die ook betrekking heeft op de aanlegactiviteit.

Voor zowel initiatiefnemers als colleges van burgemeester en wethouders geldt dan ook dat zij er goed aan doen om bij het beoordelen van een vergunningplicht voor het kappen van bomen niet alleen te kijken naar de APV of de Bomenverordening, maar ook naar het bestemmingsplan dat van toepassing is. Op die manier kan onnodige vertraging in het vergunningtraject worden voorkomen.

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU.