Robbert Boesveld - 15-02-2017

De intrekking van een omgevingsvergunning en privaatrechtelijke belemmeringen

De zaken waarin bij de bestuursrechter wordt aangevoerd dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, zijn talrijk. Het gaat dan meestal om buren van de vergunninghouder die betogen dat het vergunde bouwplan in strijd is met het burenrecht of een zakelijk recht (zie bijvoorbeeld AbRS 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0144, AbRS 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1013 en AbRS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274). Ook komt het voor dat een beroep wordt gedaan op een privaatrechtelijke overeenkomst, die zou maken dat geen vergunning kan worden verleend (een recent voorbeeld biedt AbRS 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:382).

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. Dit omdat de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit (zie naast de al genoemde rechtspraak onder meer AbRS 15 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0144 en AbRS 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2373, TBR 2016/156 m.nt. H.C.W.M. Moesker).

Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien die belemmering zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld. Deze situatie doet zich blijkens de rechtspraak van de Afdeling slechts voor in het geval i) tussen de betrokken partijen niet in geschil is dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering (denk aan de situatie dat partijen het er over eens zijn dat zonder toestemming wordt gebouwd op grond die eigendom is van een ander) of ii) de privaatrechtelijke belemmering blijkt uit een vonnis van de burgerlijke rechter (zie ter illustratie AbRS 8 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF7224, AbRS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0752, AbRS 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3672 en AbRS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1274 ). Het aantal gevallen waarin met succes een beroep op een privaatrechtelijke belemmering wordt gedaan, is al met al schaars.

In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:221, is een interessante variant aan de orde. Het college van burgemeester en wethouders van Westerveld heeft een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouw van een snackkiosk bij het Kasteel te Diever ingetrokken, omdat van deze vergunning geen gebruik is gemaakt (zie voor deze intrekkingsgrond artikel 2.33, lid 2, aanhef en onder a, van de Wabo). Op het perceel waar de vergunde snackkiosk zou moeten komen, exploiteert de  (inmiddels dus) voormalige vergunninghouder sinds jaar en dag een vaste standplaats voor een snackkraam. Het perceel is eigendom van de gemeente. De exploitant en de gemeente hebben geen overeenstemming bereikt over het gebruik van de grond ten behoeve van de vergunde snackkiosk. Daarover loopt tussen partijen een procedure bij de burgerlijke rechter. De exploitant heeft tevergeefs bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit en heeft in beroep ook bot gevangen bij de rechtbank. In hoger beroep overweegt de Afdeling allereerst dat voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders in strijd heeft gehandeld met het verbod van détournement de pouvoir geen aanleiding bestaat (rov. 4-4.5).

Vervolgens stelt de Afdeling dat bij de beslissing over intrekking van een omgevingsvergunning alle in aanmerking te nemen belangen moeten worden betrokken. Daartoe behoren naast de door het college van burgemeester en wethouder gestelde belangen, waaronder de bescherming van planologische inzichten, ook de (financiële) belangen van een vergunninghouder. Daarbij mag in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen (rov. 5.1) (zie in dezelfde zin, naast de door de Afdeling genoemde uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:124, bijvoorbeeld AbRS 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3520). In dit verband oordeelt de Afdeling onder meer dat de exploitant ten tijde van de bestreden beslissing op bezwaar zijn bouwplan niet kon uitvoeren, omdat daarover geen overeenstemming bestond met de gemeente als eigenaar van de grond. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering, nu de burgerlijke rechter de vorderingen van de exploitant om de gemeente tot medewerking te verplichten, had afgewezen. Met het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de burgerlijke rechter, is het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering niet weggenomen (de Afdeling verwijst hier naar een uitspraak van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7754, waarin hetzelfde is beslist). Het college van burgemeester en wethouders heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de exploitant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij – binnen afzienbare tijd – in staat zou zijn het bouwplan alsnog te realiseren. Deze enkele omstandigheid kan de intrekking van de omgevingsvergunning rechtvaardigen, aldus de Afdeling (rov. 5.4).

De Afdeling overweegt verder nog dat de exploitant een zeker risico heeft genomen door een vergunning aan te vragen voor een bouwwerk op een perceel dat niet zijn eigendom is. Dat de gemeente de eigenaar is van de grond maakt dit niet anders (dat dit laatste onder omstandigheden overigens anders kan liggen, leert HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7845, AB 2009/327 m.nt. G.A. van der Veen (Amsterdam/Geschiere)). Nu niet op voorhand kan worden vastgesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen van de zijde van de gemeente in het kader van het privaatrechtelijke geschil tussen partijen over het gebruik van de grond, bestaat volgens de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders een verwijt valt te maken voor het uitblijven van de bouw van de snackkiosk (rov. 5.5.).

 

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU