Marieke Dankbaar - 25-03-2019

Wanneer moet een raadslid zich wegens een persoonlijk belang onthouden van stemming?

De discussie laait met enige regelmaat op: een raadslid heeft een persoonlijk belang bij de vaststelling (of juist het niet tot stand komen) van een bestemmingsplan en een eventueel bijbehorend bouwplan, en hem of haar, en daarmee de gehele gemeenteraad, wordt vervolgens vooringenomenheid tegengeworpen indien dat betreffende raadslid over het besluit heeft meegestemd. Maar hoe zit dat nou ook al weer precies?

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2019, wordt het speelveld rondom het voorkomen van vooringenomenheid weer eens mooi uiteengezet (ECLI:NL:RVS:2019:687).

Wettelijk kader: persoonlijk belang

Ingevolge artikel 2:4 Awb vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid en waakt het bestuursorgaan ertegen, dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang hebben bij een besluit, de besluitvorming beïnvloeden. In artikel 28 lid 1, onder a Gemeentewet staat vervolgens: “Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken.”

Beide artikelen lijken vrij streng en duidelijk: ben je persoonlijk, middellijk dan wel onmiddellijk, betrokken bij een besluit, dan blijf je er als raadslid verre van. Maar zo strikt ligt het niet.

Uitwerking van het kader door de Raad van State

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog al in 2013 (6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0796, Graft de Rijp), dat artikel 2:4 Awb ertoe strekt dat de burger een waarborg wordt geboden voor naleving van het verbod op vooringenomenheid. Daartoe wordt niet aan raadsleden individueel, maar aan het tot besluiten bevoegde bestuursorgaan (in het voorbeeld de gemeenteraad), een zorgplicht opgelegd die in ieder geval inhoudt dat het orgaan voorkomt dat de besluitvorming niet meer voldoet aan het verbod op vooringenomenheid. Met het begrip “persoonlijk” wordt gedoeld op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. Omdat de gemeenteraad bij het nemen van besluiten een belangenafweging heeft te maken, waarbij politieke inzichten een belangrijke rol spelen, kan voor de invulling van het begrip “persoonlijk belang” aansluiting worden gezocht bij artikel 28 van de Gemeentewet. Daarbij moet die bepaling strikt worden uitgelegd, omdat het een fundamenteel recht van een raadslid is om deel te nemen aan een stemming; dat recht kan niet zomaar worden ingeperkt.

Niet zomaar verhinderen te stemmen; afbreuk aan het democratisch proces

Om die laatste reden geldt dat in het algemeen niet uit artikel 2:4 Awb volgt dat een raadslid, die bij een besluit een belang heeft, zich zou moeten onthouden van deelname aan de besluitvorming. Dat zou immers afbreuk doen aan de taak en de fundamentele rechten van een gekozen volksvertegenwoordiger, en daarmee aan het democratisch proces. Verhinderen te stemmen is dan ook vaak een brug te ver.

Maar let op bij bijkomende omstandigheden

Toch kan het zo zijn dat de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het betreffende besluit in strijd met artikel 2:4 Awb is genomen. Dat is echter alleen het geval indien zich bijkomende omstandigheden voordoen die maken dat de behartiging van een persoonlijk belang van een raadslid in het bijzonder aan de orde is bij het besluitvormingsproces.

De bijkomende omstandigheden bij Badhuis Hengelo

In de zaak van 6 maart 2019, betrof het een bestemmingsplan, met gecoördineerde verlening van een omgevingsvergunning, ten behoeve van de verbouwing tot een appartementencomplex ,van een monumentaal, oud badhuis in Hengelo. Daartoe zou een flinke opbouw op het badhuis gerealiseerd worden.

Eén raadslid had voor aanvang van het besluitvormingsproces aangegeven dat zij zich (samen met enkele honderden anderen overigens) had aangemeld als geïnteresseerde voor een appartement in het nieuwe complex. Een ander raadslid werd beschuldigd van een met de besluitvorming verstrengeld belang, omdat zijn vader interesse voor een appartement had getoond. Naar het oordeel van appellanten (allen omwonenden van het badhuis, en niet blij met de grote opbouw) hadden de betreffende raadsleden niet mogen meestemmen, en nu ze dat wel hadden gedaan, was in strijd met artikel 2:4 Awb, artikel 28 lid 1 onder a Gemeentewet, alsmede de Gedragscode voor politiek ambtsdragers van de gemeente Hengelo gehandeld, en kon het bestemmingsplan niet overeind blijven.

Volgens de Afdeling liep dat zo’n vaart niet. Onder afweging van het hiervoor uitgebreid weergegeven toetsingskader, oordeelde de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat een raadslid kenbaar heeft gemaakt dat zij interesse heeft in een nieuwe woning uit het project, dit geen bijkomende omstandigheid is die leidt tot strijd met artikel 2:4 Awb. Datzelfde geldt als een familielid van een raadslid interesse heeft in zo’n woning.

Uit eerdere jurisprudentie weten we dat een bijkomende omstandigheid wel tot problemen kan leiden, als bijvoorbeeld het betreffende raadslid een doorslaggevende stem heeft gehad en/of zijn eigen zaak met zoveel woorden in de  beraadslaging voorafgaand aan de stemming expliciet heeft bepleit.