12-05-2020

Geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel met toepassing driestappenplan

In deze blog, zoals verschenen in de nieuwsbrief Omgevingsrecht van Sdu, wordt ingegaan op een uitspraak  van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 april jl. (ECLI:NL:RVS:2020:1128). Centraal in deze uitspraak staat het vertrouwensbeginsel. In de praktijk slaagt (of wellicht: slaagde) een beroep op het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht vrijwel nooit. Er lijkt evenwel een koerswijziging plaats te vinden: in de recente rechtspraak stelt de Afdeling zich wat soepeler op ten aanzien van de toepassing van het vertrouwensbeginsel. De uitspraak van 22 april jl.  vaart mee op die koers.

Driestappenplan

Vorig jaar deed de Afdeling al een belangrijke uitspraak  over de toepassing van het vertrouwensbeginsel. In de uitspraak werd – in navolging van de conclusie van advocaat-generaal Wattel - een driestappenplan voor het vertrouwensbeginsel geïntroduceerd. De volgende stappen moeten daarbij worden doorlopen:

Stap 1: kwalificeert de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept als toezegging?

Stap 2: kan deze toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend?

Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap.

Stap 3: wat is de betekenis van het gewekte vertrouwen bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid en is er eventueel recht op schadevergoeding?

In een recente uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 is, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak, met succes een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.

Waar ging het om?

Appellant verzocht om de bestemming van zijn perceel te wijzigen middels een wijzigingsplan (om zo een bedrijfswoning te wijzigen naar een burgerwoning). Twee wethouders hebben in een gesprek hierover aangegeven dat zij deze wijziging bestuurlijk aanvaardbaar achtten. Dit is per brief, ondertekend door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college), bevestigd. Het college heeft in een andere brief ook te kennen gegeven dat het medewerking zal verlenen indien er een concreet verzoek wordt ingediend tot wijziging van de bestemming.

Zo geschiedde en het ontwerpbesluit van het college dat strekte tot vaststelling van het wijzigingsplan werd ter inzage gelegd. Tegen het ontwerpbesluit werd een zienswijze naar voren gebracht. Naar aanleiding van deze zienswijze is het college - kort gezegd  - toch tot het inzicht gekomen dat niet voldaan werd aan de voorwaarden in het bestemmingsplan voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en dat medewerking verlenen aan de aanvraag een precedent kon scheppen. Het algemeen belang en belangen van derden zouden in de weg staan aan het honoreren van het gewekte vertrouwen. Het college besluit alsnog het wijzigingsplan niet vast te stellen.

Appellant meent dat de weigering om het wijzigingsplan vast stellen in strijd is met het vertrouwensbeginsel, nu is in de brieven is toegezegd dat aan het perceel een woonbestemming zou worden toegekend.

Beoordeling Afdeling

De Afdeling doorloopt in haar uitspraak voor de beoordeling of sprake is van strijdigheid met het vertrouwensbeginsel keurig het hiervoor aangehaalde driestappenplan. Daarbij oordeelt zij dat de genoemde uitlatingen zijn aan te merken als een toezegging (stap 1) en dat deze toezegging is toe te rekenen aan het college (stap 2).

Wel is de Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zwaarder wegende belangen in de weg stonden aan het vaststellen van een wijzigingsplan terwijl niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (stap 3).

Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan echter de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming. In dit geval was het zeer wel mogelijk dat appellant schade heeft geleden. Het college had daarom moeten onderzoeken of niet tegelijk met de weigering ook aanleiding bestond mogelijke schade die appellant heeft geleden omdat hij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de juistheid van de door het college gedane toezegging. Het college heeft dit niet gedaan. In zoverre heeft het college bij de voorbereiding van het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij niet is beslist over vergoeding van schade.

Conclusie

De besproken uitspraak geeft een mooie en heldere weergave van de toepassing van het driestappenplan bij een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarnaast benadrukt de uitspraak de noodzaak voor het bestuursorgaan daarbij ook altijd te beoordelen of de geleden schade door het gewekte vertrouwen (stap 1 en 2) mogelijk moet worden vergoed in het kader van de belangenafweging (stap 3).

 

Deze bijdrage is ook gepubliceerd in de Nieuwsbrief Omgevingsrecht van SDU