Marieke Dankbaar - 02-11-2018

Appingedam en een onherroepelijk bestemmingsplan

Wat is perifere detailhandel, en mag een gemeente bij planologische keuzes hierover er lustig op los brancheren? Kenners van het ruimtelijke ordeningsrecht, alert op ontwikkelingen in dit rechtsgebied, roepen meteen “Appingedam!” en gelijk hebben ze.

Appingedam

In de zaak Appingedam van 20 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2062) oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan “Stad Appingedam” onvoldoende had onderbouwd dat de in het bestemmingsplan opgenomen brancheringsregels voldeden aan de voorwaarde van evenredigheid uit artikel 15 van de Dienstenrichtlijn. Een baanbrekende uitspraak, die tot veel achter de oren gekrab heeft geleid. Wat de precieze effecten van deze uitspraak zijn, is namelijk nog niet geheel helder. Reden waarom iedere uitspraak van de Afdeling, waarin aan Appingedam wordt gerefereerd, wordt nagespeurd op nieuwe inzichten.

Fietsenwinkel.nl

Op 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3471) deed de Raad van State weer zo’n uitspraak, in dit geval over het plan van International Bike Group B.V. om in Tilburg een filiaal van Fietsenwinkel.nl (hierna worden zowel de International Bike Group, als Fietsenwinkel.nl aangeduid met Fietsenwinkel) te vestigen.

In eerste instantie werd de benodigde omgevingsvergunning aan Fietsenwinkel verleend. Concurrent Fietswereld, gevestigd op zo’n 100 meter van het beoogde Fietsenwinkelperceel, kwam daartegen op, waarna in bezwaar de vergunning werd ingetrokken, en alsnog negatief op de aanvraag werd beslist: het plan paste bij nader inzien niet in het bestemmingsplan en er waren overwegende bezwaren om afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. Het daartegen door Fietsenwinkel ingestelde beroep werd door de rechtbank ongegrond verklaard, waarna hoger beroep volgde.

Het bestemmingsplan ter plaatse voorziet in een bestemming “Gemengd-Grootschalig”, met de functieaanduiding “detailhandel perifeer”. Volgens de gemeente paste het concept dat Fietsenwinkel voorstaat (een filiaal met een vloeroppervlakte van 640 m2) daar niet in;  Fietsenwinkel meende van wel.

Wat staat het bestemmingsplan toe?

De Afdeling bestuursrechtspraak beoordeelt als eerste wat het bestemmingsplan nu precies toestaat: perifere detailhandel, behorend tot de specifiek benoemde branches met een minimaal bruto verkoopoppervlak van 1.000 m2. Omdat Fietsenwinkel wel tot een van de benoemde branches hoort (automotive/fietsen), maar het bruto vloeroppervlak bij 640 m2 blijft steken, is terecht geconcludeerd dat het plan niet in het bestemmingsplan past.

Fietsenwinkel heeft nog beargumenteerd dat zij eigenlijk een postorderbedrijf of internetbedrijf is, en om die reden wel op de locatie zou moeten worden toegelaten. Daarover oordeelt de Afdeling dat het feit dat een ter plaatse samen te stellen fiets niet direct in de winkel verkrijgbaar is en aan huis kan worden afgeleverd, het bedrijf nog geen postorder- of internetbedrijf maakt. Gelet op de omvang van de winkel en in aanmerking genomen dat de winkel zes dagen per week geopend is voor bezoekers en de daarmee samenhangende ruimtelijke uitstraling van handelsactiviteiten maakt dat de activiteiten van Fietsenwinkel moeten worden aangemerkt als een vorm van detailhandel, en dus niet als internetbedrijf.

Met deze laatste overwegingen geeft de Afdeling terloops ook nog  een nadere invulling aan de al langer lopende discussie over de ruimtelijke status van internetbedrijven.

Branchering in overeenstemming met de Dienstenrichtlijn?

Belangrijker voor de nadere invulling van de “Appingedam-leer” zijn de overwegingen ter zake van het beroep van Fietsenwinkel op de Dienstenrichtlijn. Fietsenwinkel betoogde dat de planregels van het bestemmingsplan, die uitsluitend perifere detailhandel op het perceel toestaan in strijd zijn met artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn. Om die reden zouden deze regels onverbindend, dan wel buiten toepassing moeten worden verklaard. Net als in de Appingedamzaak, zo werd betoogd, had de gemeente Tilburg onvoldoende gemotiveerd dat de brancheringsregeling voor detailhandel geschikt zou zijn om het beoogde doel te bereiken.

Stellen, maar ook bewijzen bij een onherroepelijk bestemmingsplan

De Afdeling komt echter niet toe aan de gevraagde toets: Anders dan in de Appingedamzaak, zo wordt overwogen, is hier geen sprake van een besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van een bestemmingsplan , maar van een besluit van het college tot weigering van een omgevingsvergunning om van een vastgesteld, en onherroepelijk geworden bestemmingsplan af te wijken.

Het ligt in deze situatie op de weg van Fietsenwinkel om nader te onderbouwen waarom de eisen over perifere detailhandel in strijd zijn met die Dienstenrichtlijn. Fietsenwinkel heeft haar stellingen ter zake onvoldoende geconcretiseerd.

Tot slot

Fietsenwinkel dacht dus met Appingedam, een pas een aantal weken voor de zitting gewezen uitspraak, toch nog een nieuw sterk argument in handen te hebben om de gemeente op de knieën te krijgen, maar wordt verweten die nieuwe argumentatie onvoldoende te hebben uitgewerkt. Een goede les voor de toekomst, maar een wat zure les voor Fietsenwinkel, die toch nog maar weinig tijd had gehad om de reikwijdte van Appingedam goed door te laten dringen en op de juiste wijze in te zetten in haar eigen procedure.